In deze recencie geef ik aan dat:
Met hoge verwachtingen keek ik uit naar de VAR-preadviezen met het onderwerp ‘Transparantie en openbaarheid’. Eindelijk aandacht voor dit belangrijke onderwerp, dat er in het Wob-tijdperk maar een beetje bijbungelde en helaas door juristen in wetenschap en praktijk meewarig werd bekeken. De Wob, dat is toch die wet voor lastige burgers en journalisten? Die veel tijd kost en die wordt misbruikt? In de preadviezen wordt de complexiteit en veelvormigheid van het onderwerp duidelijk. Dat is enerzijds winst, maar het neemt misschien ook wel het zicht weg op waar het om gaat. Anders dan bij de preadviezen van een aantal jaren geleden over maatwerk is er geen (rechts)filosofische of rechtstheoretische bijdrage.[1] Zo’n bijdrage had het onderwerp scherp kunnen stellen en van noodzakelijke vraagpunten kunnen voorzien.
De verkenning van de begrippen en hun grondslagen is aan de preadviseurs overgelaten, die daarmee hebben geworsteld. Dat leidt bij de een tot de conclusie dat sprake is van semantische verwarring (Buijze), bij de ander dat transparantie, toegang tot informatie en openheid min of meer hetzelfde is (Drahmann, zie ook het commentaar van Daalder daarop[2]). Beide benaderen het onderwerp vanuit een systeemperspectief.
Het gaat te ver hier een volledige grondslagentheorie uiteen te zetten, maar ik beperk mij – hoe armzalig dat ook is – tot wat ik heb gemist in de preadviezen: uitstijgen boven nutsdenken, en begrijpelijke begripsmatige verkenning. Dat lijkt mij nodig om te komen tot een door mij voorgestelde grondslag in het informatiedomein, of dat nu gaat om transparantie, openbaarheid als privacy, namelijk: waarheid. Op die manier kan het bestuursrecht het openbaar bestuur helpen om – ook in dit domein – zijn eigen perspectief en belang los te overstijgen. Want dat is hard nodig. Wat ook ontbreekt: transparantie, openbaarheid en privacy. Waar men zich wel druk maakt over de ‘beleidsintimiteit’, is er geen aandacht voor de echte ‘keerzijde’: openbaarheid van informatie over burgers.
Ik volsta hier met de constatering dat in de bijdrage van Pietermaat en Bontje dat belangrijke ideaal op voorhand al sneuvelt. Zij menen namelijk dat er selectie mag worden gemaakt in ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ op grond van art. 8:42 van de Awb, namelijk dat stukken die zijn gebruikt voor een besluit maar die voor een rechterlijk oordeel niet van belang zijn niet hoeven te worden overgelegd. De vraag is daar: wie bepaalt dat, als de rechter die stukken zelf niet heeft? Dat is immers een van de problemen die tijdens de Toeslagenaffaire naar voren is gekomen, en waarvan kennelijk niets is geleerd. Ook juridische adviezen (van beide preauteurs in hun hoedanigheid als advocaat van het kantoor van de landsadvocaat?) zouden daartoe niet behoren – dit in weerwil van onafhankelijke gezaghebbende bronnen.[3] De rechtsstatelijk vraag – eveneens aan de orde tijdens de Toeslagenaffaire – is: hoe eerlijk (‘transparant’) is het als een overheid in een bestuursrechtelijke zaak zich strategisch opstelt?[4] Het typische systeemperspectief dat een rechtzoekende, als hij merkt dat de overheid processtukken niet geeft en de bestuursrechter daartegen vaak niets doet, en het bovendien aan de rechtzoekende is om aannemelijk te maken dat een bepaald stuk wel tot het dossier dient te behoren, is niet van deze tijd. Het probleem van de burger is immers dat hij geen idee heeft welke documenten er allemaal zijn en dus aan de gunst van het bestuursorgaan is overgeleverd als hij niet aan de volgens de preadviseur bepleite aannemelijkheidsplicht kan voldoen.
Dat de preadviseurs vrezen dat de Woo vaker als ‘fishing expedition’ zal worden gebruikt, en tot misbruik zal leiden, is het gevolg van dit gedrag.[5] En dat dienen zij te begrijpen, ook als dat hun eigen ‘lawyers paradise’ (zo noemen zij dat zelf) door het plukken van de spreekwoordelijk appel aan de boom der kennis (informatie, inderdaad!), bedreigt. De aanbevelingen voor procesreglementen met ‘de bestuursrechter controleert of het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan’, is obligaat. De bestuursrechter weet immers ook niet welke documenten er niet worden overgelegd en: de bestuursrechter (althans de griffie) hoort dat ook zonder procesreglement te doen. Dat is namelijk zijn werk. Bovendien onderkennen de preadviseurs niet dat deze reglementen niet op een wet gebaseerd zijn en daarmee geen algemeen verbindend voorschrift. Het preadvies stijgt niet uit boven een weergave van de jurisprudentie en een voor eigen parochie prekend advocatelijk standpunt daarover. Toeslagenaffaire en klachten van rechtzoekenden ten spijt.
In de theoretische bespreking van de preadviezen van Buijze en Drahmann staat ‘nut’ centraal. In elk geval Drahmann geeft in een paragraaf een overzicht van het recht op informatie, ook in mensenrechtelijk perspectief, en concludeert dat het recht op overheidsinformatie in het belang van de democratische rechtsstaat moet prevaleren. Zij vindt het goed dat – in haar beleving kennelijk pas sinds 1 mei 2022 – we het tijdstip van informatie als gunst voorbij zijn.[6] Het wordt pas echt onbegrijpelijk als zij schrijft dat “niet gestreefd moet worden naar totale transparantie”. Daarmee lijkt zij te bedoelen totale openbaarheid – transparantie is echt iets anders, zoals we hieronder zullen zien.
Buijze komt na een moeizame worsteling met de begrippen tot de conclusie dat het ook niet veel uitmaakt; het transparantiebeginsel geldt, en dat is genoeg. Met Dommering in zijn commentaar op het preadvies van Buijze kan worden gezegd dat transparantie een waarde is, en niet ‘nuttig’ hoeft te zijn om noodzakelijk te zijn.[7] Buijze bespreekt op basis van bestuurskundige literatuur dit nut.[8] Echter, het lijkt daar niet steeds over transparantie te gaan, maar ook over openbaarheid van informatie. Dat laatste heeft inderdaad pas zin bij een vrije pers, vrije verkiezingen en dergelijk, maar dat is part and parcel van transparantie en openbaarheid: freedom of information.[9]
Als belangrijke waarden van de democratische rechtsstaat, zo bepleit ook Dommering. Die niet nuttig of noodzakelijk hoeft te zijn, en al zeker niet voor de overheid, maar louter voor de burger in zijn recht op waarheid. Want wat is dat nut dan vervolgens? Dat de overheid (weer) het vertrouwen van de burger krijgt.[10] ‘Draagvlak creëren’ en ‘legitimiteit vergroten’ heet het dan. Zo lijkt Buyze het ook in haar preadvies op te vatten, althans in haar bespreking van een selectie uit bestuurskundige literatuur.[11] Transparantie is voor haar – het is zelfs de titel van haar vijfde hoofdstuk – een middel, geen publieke waarde, doel of ‘goed’ in zichzelf, maar kennelijk een instrument, een middel om andere publieke waarden te bevorderen – namelijk vertrouwen. Op die manier ontstaat een vreemde discussie over de definitie die Bos en Brenninkmeijer gaven: “Deze definitie doet niet helemaal recht aan de discussie over transparantie en vertrouwen: een van de argumenten tegen transparantie die we in hoofdstuk vijf zullen tegenkomen, is dat het juist afbreuk doet aan het vertrouwen in de overheid omdat burgers gaan twijfelen aan haar competentie. Er zijn dus nog andere elementen die relevant kunnen zijn, zoals de overtuiging dat instanties eerlijk zijn, en de overtuiging dat zij competent zijn.”[12]
Daarbij lijkt de gebruikte bestuurskundige literatuur niet goed geïnterpreteerd en te eenvoudig weergegeven. Ook is niet uitgelegd dat het ging om een klein experiment m.b.t eenmalige informatie en is er dus geen enkel verband te leggen tussen informatie en vertrouwen op korte termijn en lange termijn. Het is namelijk heel goed mogelijk dat in zo’n experiment de deelnemers, en zo wordt het ook beschreven, door de volledige informatie geshockeerd waren door de klungeligheid van een gemeenteraad. De kans is groot dat dit uiteindelijk alleen maar leidt tot enerzijds een realistischer beeld van de lokale democratie en anderzijds bewuster stemmen tijdens gemeenteraadsverkiezingen. Geen gekke uitkomst dus voor de democratische rechtsstaat.
In 2015 verwoordde een maatschappelijke coalities van burgerorganisaties het bondig: “Onze overheid, onze informatie”.[13] Niet van de overheid, niet van de ambtenaar. In een voetnoot doet Buijze nogal schamper over deze gedachte: “Er valt overigens wel een en ander af te dingen op dit standpunt. Als burgers inderdaad moeten kunnen beschikken over wat er gebeurt met informatie die bij de overheid berust, moeten zij ook kunnen besluiten dat zij geen toegang tot die informatie wensen. Dat zij besluiten dat zij de overheid in hun naam bepaalde informatie willen laten verzamelen, betekent niet dat zij daarmee ook besloten hebben dat zij al hun medeburgers op elk moment toegang tot die informatie willen geven.” Mijn vraag: welke burgers moeten zulks kunnen besluiten? Het gaat bij openbaarheid van bestuur niet om privé-gegevens (die mogen doorgaans terecht worden weggelakt), maar om informatie over de overheid zelf. Ook over de informatie die de overheid ‘in hun naam’ verzamelt en daar vervolgens van alles mee doet.
Buijze verwijst in de voetnoot naar haar proefschrift waar een nogal merkwaardig standpunt wordt verkondigd: de staat is onderdeel van het volk.[14] Vervolgens verkondigt zij in dit proefschrift dat de overheid niet alle informatie hoeft te geven en niet transparant hoeft te zijn. Volgens haar zou er ‘slechts een recht moeten bestaan om bepaalde informatie te verzamelen voor strikt omschreven doeleinden en het gebruik ervan op strikt omschreven manieren. Het publiek kan geen recht opeisen dat verder gaat dan het recht dat het aan zijn vertegenwoordigers heeft toegekend’, zo staat het er (vert. uit het Engels CR). De vraag is dan: zijn de regering, het college van B&W of – pakweg – het UWV de vertegenwoordiger van het volk of de burgers? En dat wordt ook helemaal niet bedoeld met transparantie of open overheid, en ook niet met de filosofische eigendomstheorie waar Buijze zich tegen afzet.
Iets vergelijkbaars zien we bij Drahmann, die aangeeft dat enerzijds erkent dat het mogelijk is om het recht op informatie als grondrecht te zien,[15] maar anderzijds als ‘bedreiging voor het vertrouwen’ – de “keerzijde van het recht op informatie”.[16] Op die manier wordt er vervolgens niet kritisch genoeg gekeken naar de communicatie van het ministerie van BZK dat “proactieve communicatie over nieuwe regels en beleid desinformatie kan voorkomen. Dit is nodig, omdat desinformatie wordt gezien als een bedreiging voor het open democratisch debat.”
Minstens hadden hier vragen bij moeten worden gesteld, te weten: is het juist de overheid zelf die voor informatie moet zorgen en die bepaalt wat desinformatie is? En: hoe eerlijk (transparant) is die communicatie, als die niet vergezeld gaat van alle informatie? Wie kan dat controleren als niet alle informatie wordt gegeven? Want wat de overheid schrijft: “Desinformatie is deels te voorkomen door zelf proactief te communiceren. Dit houdt in dat voordat nieuwe regels of beleid wordt gepresenteerd, een narratief wordt geschetst met een uitleg van: wat/waarom/hoe? Dit mogelijke single-issue narratief moet passen binnen het bredere narratief van de eigen organisatie: waar staan we voor, wat willen we (in brede zin) bereiken?” heeft – mooi nietszeggend jargon ten spijt – weinig te maken met transparantie of openbaarheid, maar met communicatie en voorlichting in het ‘systeembelang’.[17]
Onbedoeld bevestigen beide preadviseurs het beeld van openbaarheid en transparantie als voorlichting: ‘wij bepalen wel wat u moet weten. En als u dat dan weet, dan hebt u vertrouwen in ons,want dat is ons doel.’ Mij lijkt dit systeemperspectief juist het probleem als het gaat om de burger en zijn recht op waarheid. Zo veel informatie en perspectieven zorgen voor zo veel mogelijk waarheid. Dat dit soms met meningsverschillen, vergissingen, problemen, discussie en ophef gepaard gaat, is onvermijdelijk, maar te prefereren boven schijnharmonie.
De burger bepaalt in een volwassen democratische rechtsstaat zelf of hij vertrouwen heeft en op basis waarvan. Daarom is dit vertrouwen voor overheidsdienaren hooguit een prettig gevolg van het feit dat de overheid – uit zichzelf en zonder strategische bedoelingen, want dat is integriteit – transparant, open en eerlijk is. Omdat het tot zijn organisatiedeugden behoort.[18] Burgers moeten, zo schreef ook de Rob, hun rol kunnen vervullen, en die rol is niet a priori de overheid vertrouwen en steunen. Integendeel: informatie is nodig om als het moet kritisch bevragen en als dat nodig is bij verkiezingen weg kunnen stemmen. De overheid wantrouwen is misschien ‘niet leuk’, maar soms terecht. En ook noodzakelijk om tot veranderingen te komen.
Verder is er, zoals Kuipers opmerkt, een verschil tussen de openbaarmaking van juiste en onjuiste informatie: als burgers open en regelmatig worden geïnformeerd over bepaalde risico’s dan wordt dat gewaardeerd, maar als later blijkt dat de gegeven informatie onwaarheden bevat, dan leidt dat tot wantrouwen jegens de overheid.[19] En terecht: een verkeerd voorlichtende en bewust selectieve overheid, daar hebben we er in deze wereld al genoeg van, met alle gevolgen van dien. Het is dus bij uitstek niet aan de overheid om te bepalen welke informatie burgers nodig hebben. Ook niet als deze, andermaal volgens Kuipers, weinig meerwaarde zou hebben als de burger die informatie (vanwege het juridische karakter) ervan niet zou kunnen doorgronden.
Burgers moeten als zij dat nodig vinden, op basis van volledige informatie, juist grondig twijfelen aan de competentie of zelfs de integriteit van de overheid. Art. 10 van het EVRM heeft daarmee te maken. En als zij die informatie ‘niet snappen’ – wat een hovaardigheid! – dan nog is het niet aan de overheid, maar aan burgerorganisaties en vooral aan journalisten, auteurs en anderen om die rol te vervullen. Burgerschap is niet gebaat bij een overheid die meent met informatie – of veeleer communicatie en voorlichting – aan een vertrouwenwekkend beeld te moeten werken. Transparantie is emanciperend, en dus doet het per definitie pijn. Echter, dat is juist noodzakelijk. Transparantie dus geen middel is om vertrouwen te creëren, maar om de burger te beschermen tegen willekeurige machtsuitoefening door de overheid. Dat is de kern van de democratische rechtsstaat. Dat is een staat die de controle uit handen durft te geven, ook – of juist – als dat een wicked problem is. En daar is moed voor nodig, waartoe vooralsnog de preadviezen niet toe oproepen.
Drahmann haalt voorts de Raad voor openbaar bestuur (Rob) in zijn adviesrapport “Gij zult openbaar maken” aan.[20] De raad bespreekt ook de spanning tussen openbaarheid en de (noodzakelijke) beslotenheid van beleidsvorming in besluitvormingsprocessen en constateert dat sprake is van een ontembaar probleem omdat openbaarheid, privacy, private belangen en beleidsintimiteit zich niet eenduidig laten oplossen. Die spanning is er, maar die laat zich juist die oplossen met een systeemperspectief, nuts- en middeldenken. Wat de raad hier bedoelt, is dus geen keerzijde, maar een’’wicked problem’: iets dat zich niet laat oplossen.
Want het probleem van ‘beleidsintimiteit’ is geen keerzijde of probleem, maar vooral een eis aan de overheid en degenen die bij die overheid werken om professioneel te handelen – en vooral te schrijven. Er zijn inmiddels zelf cursussen voor en in de cursussen die ik geef vertel ik ook altijd: werk wob-abel. Voor een proefballonnetje of wild plan is ruimte tot beleidsintimiteit genoeg, maar zodra een mening dat stadium is gepasseerd, moet de overheid daarover verantwoording afleggen middels informatie. Vertrouwelijk informatie, geklaag en roddel beperk je tot het koffiezetapparaat. Lucht je hart tijdens een rondje om. Daar is de overheidsmail of -app niet voor bedoeld.
Terwijl in de preadviezen vooral aandacht is voor het overheidsperspectief, is er geen enkele aandacht voor de echte keerzijde, namelijk het recht op persoonlijke levenssfeer. Als het gaat om openbaarheid (niet om transparantie, sic), dan is dat het echte probleem in de democratische rechtsstaat. De Wob en de Woo geven hiervoor weigeringsgronden, maar aan de toepassing ervan valt vaak wel wat af te dingen. Zo denkt de Afdeling wel wat gemakkelijk over de herleidbaarheid van een slechts geanonimiseerd algemeen openbaargemaakt document over een kwetsbare minderjarige, hoewel deze sinds 2019 lijn lijkt te worden genuanceerd.[21] Het door Hildebrand besproken voorzorgbeginsel, belangrijk voor AVG en Woo, is nog niet echt doorgedrongen.[22]
Dan de begripsmatige verwarring. De nuchtere en logische startpositie van Dommering: bij het woordenboek, is een veel betere![23] Buijze vindt het allemaal maar een semantisch verwarrende zaak, en concludeert er niet uit te komen.[24] Wellicht was daartoe beter geweest te kijken naar wat Transparency International zelf te zeggen heeft over het begrip in plaats van die indirect te ontlenen aan een gedateerde en niet al te beste Engelstalige bron.[25] Ook andere Transparantie betekent volgens Van Dale doorzichtigheid of doorschijnendheid. Voor de internationale anticorruptiewaakhond Transparency International staat transparantie synoniem voor inzichtelijkheid, begrijpelijkheid en voorspelbaarheid, met name om corruptie te voorkomen.[26]
Met eerlijkheid, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid dus, de kern van integriteit. Net als een psychologisch integer mens kan een integere organisatie in haar cultuur (‘karakter’) integer zijn en dus uit zichzelf open en eerlijk zijn. Transparantie betekent namelijk niet: ‘pleur alles maar op het internet’ – maak alles maar openbaar – het betekent onder omstandigheden juist eerlijk zijn over informatie die je niet openbaar mag maken en daar verantwoording voor afleggen. Het is jammer dat Buijze niet heeft gekeken naar het transparantiebeginsel in de AVG: dat verplicht tot eerlijke en heldere informatie over verwerking van persoonsgegevens, en juist vaak tot bescherming van de vertrouwelijkheid ervan.
Van Dale definieert openbaarheid als: publiciteit, algemeen bekend zijn, toegankelijk zijn voor het publiek, zichtbaar. De tegenstelling is: vertrouwelijk, geheim. Waar het om gaat bij openbaarheid van bestuur en open overheid is het toegankelijk zijn van publieke informatie voor iedereen, wat het openbaarheidsbeginsel wordt genoemd. Openbaarheid van bestuur leidt volgens de Rob tot zelfreinigend vermogen: het idee dat iemand mee kan kijken en de betrokkene ter verantwoording kan worden geroepen, zal in deze theorie leiden tot prudent gedrag en daarmee tot het vermijden van onregelmatigheden. Dit wordt de ‘kracht van schaamte’ genoemd.[27] Dat is overigens een weerbarstig gegeven, want dat gebeurt niet vanzelf. Deze praktijk van niet eerlijk zijn over feiten en het bestaan van stukken is veelvuldig gerapporteerd door rijksambtenaren in een onderzoek van de FNV: een op zes respondenten meldde onder druk te worden gezet door de organisatie en/of leidinggevende, waarvan 34% zei dat dit gebeurde om informatie achter te houden of veranderen.[28] Dat is een fors aantal, en burgers hebben het recht om dit te weten.
Openheid wordt in Van Dale onder meer beschreven als: toegankelijk, eerlijk, openhartig. Anders dan openbaarheid – dat een juridisch en politiek begrip is – gaat openheid dus vooral over karakter en moraal, van mensen en goed bestuurde organisaties. Het is nauw verwant met integriteit en grootmoedigheid. De organisatie laat zien te beseffen dat iets fout is gegaan en bereid te zijn de handelwijze als gevolg daarvan aan te passen en fouten te herstellen. Het gevolg (niet het doel): vertrouwen en de relatie met de burger neemt toe.
Transparantie, openbaarheid en openheid zijn belangrijk voor een integere en professionele overheidsorganisatie; het gaat om eerlijkheid over alle feiten. Waarheidsgetrouwheid dus. Het belang van waarheidsvinding voor de burger in de democratische samenleving wordt in de preadviezen niet genoemd, en door Bontje en Pietermaat zelfs met argwaan bezien. Echter, het kunnen reconstrueren van feiten, meningen en belangen is de kern van transparantie en openbaarheid. Over wat waarheid is, breken filosofen, theologen en juristen zich al eeuwenlang het hoofd. Het is een omstreden concept, maar wel hanteerbaar.[29]
Het gaat hier om een (voorlopige) waarheid, die blijkt uit feiten en controleerbare omstandigheden, en waar we vanwege de stand van wetenschappelijke kennis van uit mogen gaan. En die waarheid wordt geverifieerd en gefalsificeerd met bewijs, zoals neergelegd overheidsdocumenten. Zeker in zaken waar het gaat om informatie over burgers geldt lang niet altijd algemene openbaarmaking, maar het voorzorgbeginsel. Echter, de hoofdregel moet ook daar zijn, zowel op basis van de AVG als art. 8:42 van de Awb (en liefst zonder procedures daarover), dat je moet weten wat de overheid allemaal over jou schrijft, verwerkt en middel AI in besluitvorming omzet.
Waarheid is daarom een een ideaal voor de democratische rechtsstaat. Volgens de definitie van Van der Burg zijn gegrondheid in de realiteit en niet volledig realiseerbaar zijn belangrijke elementen: “Idealen zijn waarden die impliciet of latent zijn in het recht of in de publieke en morele cultuur van een samenleving of groep, die doorgaans niet volledig gerealiseerd kunnen worden en die pogingen tot formulering en uitwerking in termen van regels en beginselen (deels) overstijgen.”[30] Openbaarheid en transparantie zijn daarmee de corebusiness van de overheid. Niet omdat het nuttig is om vertrouwen te houden of herwinnen, maar in het belang van de waarheid. De waarheid waar de burger recht op heeft. Het de taak van de overheid om dat ideaal middels zo veel mogelijk documenten en gegevens dichterbij te brengen, niet om die waarheid te maken. De dienende overheid, verantwoordelijkheid en integriteit staan ook in dat licht. Het ideaal van waarheid als morele norm past bij de moderne, autonome burger die zelf bepaalt wat hij vindt, en die zich niet laat bevoogden door ambtenaren, bestuurders en hun voorlichters.
Eerlijkheid van de overheid is geen automatisme: niemand vindt het bijvoorbeeld leuk fouten te moeten toegeven. Vanwege de informatie-asymetrie moet de overheid altijd zo veel mogelijk openheid betracht. De gedachte om de overheid deze informatie zelf te laten maken, selecteren, ordenen, aggregeren en vervolgens eenduidig met een toelichting te presenteren, lijkt aantrekkelijk. Een mooie website met infographics in ‘Jip- en Janneketaal’ waarin wordt uitgelegd ‘hoe het zit’, is qua communicatie en beeldvorming raadzaam, maar heeft niet per se te maken met waarheidsgetrouwheid en respect voor democratie en burgers.
Daarom moet openbaarmaking van informatie erop zijn gericht om anderen dan de overheid in staat te stellen de waarheid achterhalen. Dat is juist in het belang van verantwoording en integriteit van de overheid. Die overheid die niet ‘van zichzelf’ is, en geen ‘deel van het volk’ maar van ons allemaal en voor ons. Het ideaal van de waarheid brengt met zich mee dat het niet de overheid is die bepaalt welke informatie er beschikbaar wordt gesteld en met welk doel.
Caroline Raat is auteur van o.m. Gids openbaarheid van bestuur, van Wob naar Wet open overheid en Ethiek en integriteitszorg, Handboek voor de overheidsjurist.
[1] L.J. van den Berge, Responsief bestuursrecht, Preavies voor de VAR 2020.
[2] E.J. Daalder, De Wet open overheid als tussenstap? Bespreking van het preadvies van A. Drahmann voor de VAR 2022, NTB 2022/144.
[3] N.N. Bontje en E.C. Pietermaat, Bestuursrechtspraak transparanter; over de interne en externe openbaarheid van de bestuursrechtspraak, Preadvies voor de VAR 2022, pp. 239-296, p. 255.
[4] Het is niet zoals een ethisch procesjurist behoort te handelen. C. Raat, Ethiek en integriteitszorg, Handboek voor de overheidsjurist, Amsterdam: Berghauser Pont 2022, p. 96 – 97. De advocaat die voor de overheid optreedt, is gebonden aan de a.b.b.b., waaronder het fair playbeginsel (ECLI:NL:TAHDV:2019:181).
[5] Bontje en Pietermaat 2022, p 254.
[6] Dat is wonderlijk, omdat art. 3 van de Wob al decennia lang precies hetzelfde recht op informatie geeft als de huidige Woo. Dat de initiatiefnemers van de Woo dat niet hebben gezien, maakt niet dat dit staats- en bestuursrechtelijk niet klopt.
[7] E.J. Dommering, ‘Naar een algemeen transparantiebeginsel? Bespreking van het preadvies van A.W.G.J. Buijze voor de VAR 2022’, NTB 2022/142, p. 1 en 3.
[8] A.W.G.J. Buijze, Transparant waartoe? Over de toegevoegde waarde van transparantie voor het realiseren van publieke waarden, Preadvies voor de VAR 2022, p. 7-71, Hoofdstuk 5.
[9] C. Raat, Van openbaarheid van bestuur naar open overheid, Het ideaal van de waarheid als grondslag voor het recht op overheidsinformatie, PB 2021/2.
[10] In de VAR preadviezen van Buijze en Drahmann, en de bronnen die zij aanhalen, komt dit diverse malen terug. VAR Preadviezen Transparantie en openbaarheid, Den Haag: Boom juridisch 2022.
[11] A.W.G.J. Buijze, Transparant waartoe? Over de toegevoegde waarde van transparantie voor het realiseren van publieke waarden, VAR Preadviezen 2022, p. 7-70, p. 21.
[12] Buize 2022, p. 21.
[13]https://www.open-overheid.nl/open-overheid/onze-overheid-onze-informatie-manifest-voor-een-open-overheid.
[14] A. Buijze, The Principle of Transparency in EU Law, Utrecht: 2013, p. 39.
[15] Drahmann, De Wet open overheid is slechts een tussenstap 71 2022, p. 76.
[16] Drahmann 2022, p. 79.
[17] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/02/09/handreiking-omgaan-met-desinformatie.
[18] Zie hierover o.m. C. Raat, Mensen met macht, rechtsstatelijkheid als organisatiedeugd voor maatschappelijke organisaties, Den Haag: Bju 2017.
[19] Kuipers, als aangehaald door Drahmann. Drahmann 2022, p. 80.
[20] Raad voor openbaar bestuur, Gij zult openbaar maken, naar een volwassen omgang met overheidsinformatie, Den Haag, 2012, p. 15.
[21] ECLI:NL:RVS:2013:796, AB 2013/354 m. nt. P.J. Stolk, JG 2014/43 m. nt. C. Raat, anders: ECLI:NL:RVS:2019:48.
[22] https://privacy-web.nl/artikelen/de-avg-en-het-voorzorgbeginsel.
[23] E.J. Dommering, ‘Naar een algemeen transparantiebeginsel? Bespreking van het preadvies van A.W.G.J. Buijze voor de VAR 2022’, NTB 2022/142.
[24] Ook hieraan wijdt Buijze een heel hoofdstuk.
[25] C. Ball, ‘What is Transparency?’, Public Integrity 2009, nr. 4, p. 295-297.
[26] https://www.transparency.nl/wat-wij-doen/over-corruptie/#watistransparency.
[27] J.A. Fox, The uncertain relationship between transparency and accountability, in: Development in Practice, 17:4, p. 663-671.
[28] C. Raat, Van openbaarheid van bestuur naar open overheid, Het ideaal van de waarheid als grondslag voor het recht op overheidsinformatie, PB 2021/2.
[29] J. Remmé, ‘Over waarheid’, https://www.onafhankelijkeonderzoekers.nl/waarheid.
[30] W. van der Burg, ‘Het belang van idealen. een programmatische verkenning,’ in: Van der Burg & Brom 1998, (red.) Over idealen, Het belang van idealen in recht, moraal en politiek, Tjeenk Willink, Deventer 1998, p. 4.