Caroline Raat

Afdeling vraagt niet dóór

Een update op dit blog: gisteren, 11 februari 2022, was er een item op Nieuwsuur waaruit het volgende bleek. Er waren OMT-adviezen en -verslagen aangepast op instigatie van het ministerie. Dat roept belangrijke vragen op over de onafhankelijkheid en de positie van het RIVM. Maar als specialist op grond van de Wob viel mij nog meer op:

  • Er is zo te zien aan de foto’s gezocht en gelakt met software (het Wob-besluit met stukken staat namelijk nog niet op de website van het ministerie, en waarom duurt dat dan weer zo lang?). Waarom mocht de besluitvorming op het Wobverzoek volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dan zo lang duren?
  • Dit roep te volgende belangrijke vraag op: hadden de staatsraden in deze meervoudige kamer wel voldoende actuele kennis van het vakgebied? Hebben zij ooit zich verdiept in e-discovery en de (digitale) zoekslag? Of baseren zij zich nog steeds op ‘ervaringen uit het verleden van de Afdeling’, toen er nog echt met de hand moest worden gezocht en gelakt?
  • Waren er wel echt 31 tot 99 juristen bezig met het afhandelen van de Wob-verzoeken, en wat deden die juristen? Zaten die ook (inhuur-juristen tegen veel te hoog tarief) te zoeken en lakken? En hadden die juristen wel voldoende kennis van e-discovery? Hoe doelmatig werkt dit ministerie eigenlijk? Legt deze procedure niet het falen van de rijksoverheid bloot met betrekking tot informatiemanagement?
  • En waarom heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak hiervoor expliciet eenzijdig begrip? Is de formulering van de uitspraak niet over de grens van de ‘schijn van partijdigheid’? Waarom heeft de Afdeling niet meer begrip voor de journalisten die in het algemeen belang werken? Te weten dat van ons allemaal?

Kortom: nog veel meer vragen, waar zowel de rijksoverheid en de Raad van State zich in moeten verdiepen.


Wat is de noodzaak van een lange Wob-termijn?

Dit artikel staat ook op Omgevingsweb.

Zijn deze uitspraken een voorbode van de nieuwe transparante bestuurscultuur en burgergerichte bestuursrechtspraak door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)? Die had, zo hoor en lees ik in de media, onlangs twee behoorlijk ‘bestuursvriendelijke’ uitspraken heeft gedaan. De uitspraken gingen over – naar hun aarde op de actualiteit gerichte – Wobverzoeken over ‘corona’ door journalisten van Nieuwsuur (NOS en NTR) en The Investigative Desk.  Zij vroegen om openbaarmaking van:

  • vragen van het ministerie van VWS aan het Outbreak Management Team, verslagen van overleggen van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg en de communicatie tussen het OMT, het BAO en het ministerie;
  • documenten over digitale middelen die gebruikt kunnen worden bij de bestrijding van Covid-19;
  • documenten over de besmettelijkheid van Covid-19 onder kinderen;
  • test- en vaccinatiebeleid;
  • bestelde en geleverde vaccins;
  • beoordeling van de vaccins.

‘Gij zult beslissen’

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde – conform de regels van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de geldende jurisprudentie –   op 28 juni 2021 dat minister De Jonge van VWS ‘gewoon’ aan de Wob moest voldoen, maar dan wel “binnen acht maanden na uitspraak.” De rechtbank Amsterdam oordeelde op 6 juli 2021 dat de minister voor een deel van het verzoek al op 15 september 2021 moest beslissen en voor een deel binnen acht maanden.

‘Dat maak ik zelf wel uit’ in hoger beroep

De ‘zelfbedachte’ werkwijze van de minister dat hij alle Wob-verzoeken op een hoop mocht vegen om gezamenlijk te behandelen en zelf wel mocht uitmaken wat hij wanneer uit die verzoeken openbaar zou maken, was volgens beide rechtbanken tegen de wet. Tot ieders verbazing besloot de minister – daarin bijgestaan door de Wob-advocaat van het kantoor van Pels Rijcken, de landsadvocaat, die toch echt beter zou moeten weten – met de ‘coördinerend jurist Wob corona VWS’ dat hij met name tegen de afkeuring van deze werkwijze in hoger beroep ging. De Afdeling bevestigt de uitspraken van de rechtbank op dit punt, en terecht. Nergens in de wet of de bestuursrechtelijke systematiek kan worden gelezen dat op een Wob-verzoek, dat een (individuele) aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen Awb-besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid (en artikel 6 van de Wob) zou moeten volgen! Onbegrijpelijk dat de externe advocaat van de minister toch hebben volgehouden om dit ‘onpleitbare’ standpunt tot in hoogste instantie vol te houden.

Bestuursgerichte rechtspraak

Toch toont de Afdeling wel expliciet begrip voor het ministerie en geeft aan dat die acht maanden wel nodig zou zijn, en dat daarom de uitspraak van de rechtbank Amsterdam dat voor een deel al op 15 september geen stand kon houden:

“De Afdeling heeft begrip voor het feit dat het uitbreken van de coronapandemie ervoor heeft gezorgd dat medewerkers van VWS, zeker in het begin, minder of geen tijd hadden voor het afhandelen van Wob-verzoeken. De Afdeling acht de door de minister genoemde hoeveelheid bij hem ingediende Wob-verzoeken en daaronder vallende documenten aannemelijk. Het is daarom begrijpelijk dat de minister deze verzoeken niet binnen de in de Wob voorziene termijnen kon afhandelen en dat de minister heeft gezocht naar een andere manier om zo snel mogelijk te reageren op alle Wob-verzoeken. De minister heeft de inhoud en achtergrond van de door hem gehanteerde aanpak uiteengezet in het verweerschrift in beroep, het hogerberoepschrift en de brief aan de Tweede Kamer van 21 juli 2021. Uit deze stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de minister in juni 2021 31 juristen beschikbaar had om de Wob-verzoeken af te handelen. In september 2021 waren dat er 82. In oktober 2021 zou dit aantal verder worden uitgebreid tot 99. Uit deze stukken en toelichting maakt de Afdeling op dat de minister pas nadat de rechtbank op 28 juni 2021 uitspraak had gedaan, voldoende de ernst van het gebrek aan voortgang met betrekking tot de inmiddels 241 Wob-verzoeken is gaan inzien. De minister heeft door zo te handelen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de coronapandemie tot voor burgers en ondernemingen ingrijpende maatregelen en hevige maatschappelijke discussies heeft geleid. Onder die omstandigheden moet, mede in het licht van het aan artikel 10, eerste lid, van het EVRM ontleende recht van journalisten en andere ‘public watchdogs’ om inlichtingen van de overheid te ontvangen, zo spoedig mogelijk op Wob-verzoeken, zoals die van de NOS en de NTR, worden besloten.”

Afdeling vraagt nog steeds niet door

Hieruit blijkt dat de staatsraden (‘hogerberoepsrechters’ zonder rechterlijke status) die deze uitspraak deden niet alleen niet bijster veel kijk hebben op de het reilen en zeilen in een ministerie, maar ook nog eens niet genoeg kritisch hebben doorgevraagd. Terwijl dat niet doorvragen nu juist de Toeslagenaffaire heeft veroorzaakt. Hebben deze staatsraden het volgende aan de minister gevraagd:

  • Klopt het wel dat de Wob-verzoeken over zo’n 25.000 documenten gingen?
  • Klopt het dat er in totaal om 1,8 miljoen documenten over corona is verzocht?
  • Waren de medewerkers die zich normaliter met de Wob bezighielden, ook belast met ‘coronacorvee’, of;
  • Waren de Wob-medewerkers al voor corona achter de feiten aan het aanrennen?
  • Welke zoeksoftware gebruikt de minister, of;
  • Zoekt en lakt de minister nog steeds – zo bleek uit deze recente zaak – met de hand?
  • Waarom moet de minister hiervoor juristen inschakelen?
  • Zijn deze juristen geschoold in de zoekslag, of:
  • Had de minister toch beter informatiespecialisten kunnen inhuren, die met een goede zoekslag wel tijdig de documenten boven water hadden kunnen halen?
  • Waarom moeten juristen worden belast met het ‘lakken’; zijn zij niet alleen nodig voor de juridische beoordeling in plaats van voor werk dat op administratief niveau en grotendeels door software gedaan kan worden?
  • Waarom heeft de minister zijn informatiehuishouding overduidelijk niet op orde, en/of
  • Waarom is niet vanaf het begin van ‘corona’ direct goed gearchiveerd en gecommuniceerd en moet er dus worden gezocht naar deze recente documenten?

Het antwoord is of lijkt: nee, niet gevraagd. De Afdeling heeft begrip voor de minister, ook al verkoopt die met zijn advocaten mogelijk ‘zielige verhaaltjes’ met grote getallen, terwijl hij alle tijd van de wereld had gehad om zijn ministerie een goed softwarepakket aan te schaffen. Met goede software zijn die grote getallen geen enkele belemmering meer. Dat het door corona iets langer duurt, valt te begrijpen, maar een dik jaar na het verzoek nog steeds geen informatie is een brevet van onvermogen. De Afdeling heeft hiervoor geen oog gehad.

Beroep op het EVRM

De (advocaten van de) journalisten hebben – zo zie ik als Wob-specialist en gemachtigde voor journalisten en public watchdogs – ook steken laten vallen. Een ervan lijkt door de Afdeling zelf te zijn gecorrigeerd, namelijk een (rechtstreeks) beroep op artikel 10 EVRM (ECLI:CE:ECHR:2016: 1108JUD001803011). Het lijkt er overigens op dat er geen inhoudelijke consequenties aan verbonden te worden. We moeten er dus maar van uitgaan dat de Afdeling haar standpunt uit 2017 dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden een rechtstreeks beroep van journalisten en public watchdogs op het EVRM kan worden aangenomen (ECLI:NL:RVS:2017:2883), niet is veranderd.

Mogelijk vindt de Afdeling dat journalisten en public watchdogs meer recht hebben op ‘betrekkelijk snelle’ openbaarmaking dan reguliere Wob-verzoekers. De Afdeling had er beter aan gedaan haar verwijzing naar deze bepaling goed uit te leggen dan wel deze verwijzing naar het EVRM achterwege te laten. Aan ‘mooischrijverij’ –of dilettantie, zo u wilt – door rechters heeft de rechtzoekende en de rechtswetenschap niets.

Milieu-informatie

Een andere omissie van de appellanten is dat zij geen beroep hebben gedaan op het verdrag van Aarhus of het feit dat hier sprake is of lijkt van milieu-informatie voor in elk geval een deel van de gevraagde documenten. Een beroep daarop had kunnen leiden tot meer urgent, en mogelijk tot een ander oordeel van de Afdeling. Nu blijft dat gissen.

Naar een opener overheid

Verbetert dit alles met de nieuwe Wet open overheid (Woo)? Ik vrees van niet. Weliswaar moeten er stappen worden gezet om de informatiehuishouding te verbeteren, afdwingbaar zijn die niet. Ook de ‘knip’ met de Wet dwangsom blijft in stand, zodat verzoekers naar de rechter moeten om een besluit af te dwingen. En die rechter is voorlopig, zo blijkt uit deze uitspraken, op een enkeling na nog niet erg op de hoogte van wat er met een beetje goede ICT en AI aan zoeken en lakken mogelijk is. Misschien moeten zij zich beter laten informeren door ter zake deskundigen in plaats van door de advocaten van de overheid. Nederland staat op plaats 73 op de wereldranglijst voor openbaarheid van bestuur. Met de nieuwe wet zullen we de toptien niet gaan halen.