Gisteren, 11 mei 2023, zag ik op Nieuwsuur dat vier leden, maar ook het personeel (via een brandbrief) van het College voor de rechten van de mens, hadden geklaagd bij de minister van Justitie en Veiligheid over het functioneren van de voorzitter. Het zou gaan om misstanden volgens de Wet bescherming klokkenluiders. De minister gaf aan dat de leden aan het verkeerde adres waren; zij zouden bij de raad van advies moeten zijn. Die raad is voornemens om twee van de meldende leden niet te herbenoemen. Als sprake is van een melding volgens de wet, dan zou dat een verboden benadeling kunnen zijn. De raad gaf niet thuis, want de leden daarvan zouden niet weten om welke melders het ging en er verder ook niet over tegaan.
Het College lijkt – net als de Autoriteit Persoonsgegevens en de Nationale ombudsman, die q.q. in de raad van advies zitten en niet ontslagen kunnen worden – de plicht tot het hebben van interne meldprocedures volgens de Wet bescherming klokkenluiders niet op orde te hebben. Deze zijn althans op de websites van deze belangrijke organisaties - onvindbaar en dus waarschijnlijk onvoldoende bereikbaar voor melders. Deze plicht gold voor overheden (dus ook het College) sinds december 2021.
Of het College voor personeel zo’n interne meldregeling moet hebben, is de vraag. Want op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet College voor de rechten van de mens worden werknemers slechts ‘namens de Staat’ door het College benoemd – de Staat is dus de werkgever, niet het College. Voor werknemers, zzp’ers, etc. die bij het College werken, geldt daarmee de CAO Rijk.
Maar helaas: deze CAO en de daaronder hangende personeelsreglementen zijn niet in overeenstemming met de Wet bescherming klokkenluiders. De Staat als werkgever – de minister van Binnenlandse Zaken – heeft haar interne meldregeling ook al niet op orde. Dat is riskant voor melders, want zij moeten volgens de CAO Rijk, maar al zeker volgens het verouderde personeelsreglement van Justitie (maar ook dat van BZK) ‘melden in de lijn’.
Dat is in strijd met de EU Klokkenluidersrichtlijn en het gelijkluidende artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d van de Wbk: “In de procedure, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval vastgelegd bij welke daartoe aangewezen onafhankelijke functionaris of functionarissen het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, en welke onafhankelijke functionarissen zorgvuldige opvolging kunnen geven aan die melding.”
Deze betekent bij uitstek dat ‘in de lijn’ – dus bij de eigen leidinggevende, diens leidinggevende, etc. meldingen ontvangen en opvolgen (onderzoek, maatregelen en sancties) niet de bedoeling is. Dat is logisch, want als er écht iets mis is – vooral met de leidinggevende of diens leidinggevende (tot de top aan toe) – dan is melden en zorgvuldige afhandeling kansloos. Onafhankelijk en onpartijdig, zo moet het volgens de toelichtingen bij de richtlijn en Wbk zijn. Dus juist niet in de lijn. Bovendien moeten deze functionarissen worden aangewezen. Zij dienen geheimhouding te bewaren – schending ervan is strafbaar. Kortom: noch het Rijk, noch het College voldoet aan de Wbk.
De Collegeleden worden op grond van artikel 15, derde lid, van de Wet College voor de rechten van de mens benoemd door de raad van advies. Deze is in dit verband het meest te vergelijken met een werkgever. Zij moeten als werkgever in dit geval wel weten welke leden hebben gemeld. Als namelijk sprake is van een klokkenluidersmelding door de Collegeleden, dan geldt het benadelingsverbod. Alleen als de raad kan aantonen dat het besluit om niet te herbenoemen niets te maken heeft met de melding, dan ligt dat anders. De raad van advies mag dan zelf vinden dat zij hier geen bemoeienis mee heeft, maar dat is – zeker bij gebreke aan een afdoende interne meldprocedure volgens de wet – geen optie.
Het probleem lijkt hier dat de kwestie als ‘bestuurscrisis’ is bestempeld door de raad van advies. En daarom zou er een frisse wind moeten gaan waaien en moeten er nieuwe bestuursleden komen. Het is moeilijk om van buitenaf hier een ordeel over te hebben, maar het lijkt mij dat het beter was geweest als de minister van Justitie de melding van de collegeleden als zodanig had doorgestuurd naar de raad van advies.
Los daarvan is het in mijn beleving niet te verantwoorden dat Nationale ombudsman Reinier van Zutphen – die beter had behoren te weten – voorstander was van het vertrek van de te herbenoemen leden. Hij had moeten pleiten voor zorgvuldig onderzoek en/of mediation of een andere vorm van nette geschilbeslechting. En voor een ‘normoverdragend’ gesprek met voorzitter Van Geel – zelf geen jurist.
Er is intussen een onderzoekscommissie ingesteld door de onderzoekscommissie. Uitgaande van de Wet bescherming klokkenluiders (en de voorganger ervan, de Wet Huis voor klokkenluiders) is dat een verkeerde procedure. De raad van advies had zelf een onderzoek moeten laten instellen. Dat kan alsnog, want op zich is deze externe commissie een prima keuze.