Betrouwbaar, gedegen, rechtvaardig

 Dit blog verschijnt als annotatie in PB 2023/4.

Pas op met no cure no pay

Het kan bona fide zijn, maar ook een verdienmodel, en daar heeft de klant niets aan.

Emotionele kantonrechter had de wet en toelichting moeten lezen

Noot bij de uitspraak Kantonrechter rechtbank Den Haag 17 maart 2023 ECLI:NL:RBDHA:2023:3370

Op de website van een juridisch adviesbureautje dat gratis verkeersboetes aanvecht staat een persbericht:

“Adviesbureau Skandara is deze week in het nieuws. De aanleiding is een uitspraak van de kantonrechter van 17 maart 2023 van de rechtbank Den Haag. De rechter vindt dat de burger zelf maar bezwaar moet maken of een dure advocaat moet inschakelen om een verkeersboete aan te vechten. Klanten hoeven zich geen zorgen te maken. Wij blijven kosteloos Mulderboetes aanvechten. De kantonrechter is het kennelijk principieel oneens met het verdienmodel van Adviesbureau Skandara waarbij gratis rechtsbijstand wordt verleend aan burgers die een verkeersboete opgelegd hebben gekregen. In de uitspraak zegt de kantonrechter dat de rechtsbijstand te duur is en dat burgers zelf maar bezwaar moeten maken, zonder dat ze worden bijgestaan door een specialist. Een erg vreemde uitspraak, aangezien wij alleen betaald krijgen op het moment dat er een fout in de boete zit. Als er geen fout in de boete zit, dan hoeft er niets betaald te worden. In deze zaak had de officier van justitie de zaak bovendien veel eerder moeten herstellen en was een gang naar de rechtbank geheel overbodig. (…) De rechter is boos omdat Skandara vaak in het gelijk wordt gesteld. Zo vinden wij vaak fouten in het proces-verbaal, ook in de zaak waarin de rechter uitspraak heeft gedaan, en dat wordt kennelijk als vervelend ervaren.”

Dit soort bureautjes heeft een vaste werkwijze, en veel van hun klanten hebben daar zelf geen erg in. Zij zijn alleen maar blij dat iemand hun verkeersboete gratis aanvecht. Wat zij niet weten, is dat ook ‘randzaken’ in een dossier, zoals een verkeerde feitcode in een proces-verbaal, door deze bureautjes worden betwist. De klanten schieten hier niets mee op, want de boete blijft in stand. Dat de bureautjes stellen dit te doen vanuit rechtsstatelijke idealen, lijkt vergezocht. De enige vermoedelijke reden: verdienen aan proceskosten. Op zich is gratis bijstaan van klanten vaak de enige manier om een procedure te kunnen voeren. Maar nutteloze procedures om daar geld aan te verdienen, dat is immoreel. Rechters zien dat ook. Maar uit deze uitspraak komt wel naar voren dat de rechter de wetsgeschiedenis beter had moeten bestuderen.

Commentaar op de uitspraak

In veel opzichten heeft de kantonrechter volkomen gelijk, en zijn ergernis is begrijpelijk. Het gedrag van de no-cure-no-pay bureautjes is moreel verwerpelijk en niet voor niets heeft de wetgever op enig moment besloten tot de zogeheten ‘knip’ in de Wet dwangsom met betrekking tot Wob-verzoeken, die veelal van dezelfde bureautjes afkomstig waren.

In feit doet de kantonrechter hier een oproep om een soortgelijke voorziening, maar dan in de Wahv of in de Algemene wet bestuursrecht of het daaraan gekoppelde Bpb. Want hij voelt zelf ook wel aan dat artikel 2, tweede lid, eerste volzin, van het Bpb wellicht niet de meest houdbare weg is. De jurisprudentie hierover luidt dat voor matiging niet beslissend of de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, maar of hij op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9281). Van de matigingsbevoegdheid dient slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt te worden (ABRvS 9 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU3743, JB 2011/279). In die zin is deze uitspraak niet uitzonderlijk, want dat een feitcode niet klopt, kan zonder meer als punt van ondergeschikt belang worden beschouwd.

Het is ondanks alles de vraag of de kantonrechter hier juridisch zuiver heeft gehandeld. Want gelet op wat er uit de uitspraak naar voren komt, gaat het hem a) om het afgeven van een signaal, waarvoor rechtspraak in individuele belangen niet is bedoeld; b) om het ‘straffen’ van de gemachtigde – dat  de proceskosten bij dit bureautje terecht komt, maakt geen verschil.

Het meest geëigende middel dat de kantonrechter ten dienst stond was het toepassen van de laagste wegingsfactor van 0,25. Volgens de toelichting bij artikel 2, eerste lid, van het Bpb is dat het meest geëigende middel: “Het opnemen van van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.” (Staatsblad 1993/763, p. 9) Toegegeven, dat zou leiden tot een hoger bedrag dan € 100,-, maar het is wel volgens de bedoeling van de wetgever. Dat de gemachtigde in dit geval met slechts acht volzinnen ‘weinig heeft uitgevoerd’, heeft de kantonrechter wel duidelijk gemaakt: het is dus een ‘zeer lichte’ zaak, en bovendien gaat het om een bagatelprocedure waar de belanghebbende niets mee opschiet.

Voor het raken van het twijfelachtige verdienmodel van de gemachtigde zijn er andere middelen voorhanden. Zo oordeelde de Afdeling in 2018 dat gevallen van misbruik van recht door een bepaalde persoon ernstige bezwaren kunnen vormen op grond waarvan die persoon als gemachtigde mag worden geweigerd. Het moet dan wel gaan om een structureel karakter van misbruik, en daarvoor is een zorgvuldige motivering nodig (ABRvS 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1587).

Gesteld kan worden dat emotie bij rechters wellicht niet tot de meest zorgvuldige uitspraken leidt. Als een wet volgens de toelichting een bepaalde mogelijkheid biedt, dan dient de rechter die te gebruiken.

Samenvatting uitspraak

Op 17 maart 2023 deed de kantonrechter in een Mulderzaak (een verkeersboete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, Wahv) een emotionele uitspraak. Het ging om een procedure waarin de boete op zich terecht was opgelegd en uitdrukkelijk niet door de gemachtigde werd aangevochten, maar waarin slechts een ‘verkeerde feitcode’ stond. De kantonrechter voelde op zijn klompen aan dat – nu de belanghebbende zelf hierbij geen enkel belang had – dat het de gemachtigde van een van de vele ‘gratis procesbureautjes’ in dit soort zaken louter te doen was om ‘verdienen aan de proceskosten’.

De kantonrechter stelt de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk. Alleen de beroepsgrond over de feitcode slaagt immers en dan nog is er geen reden om de verkeersboete te vernietigen. De kantonrechter overweegt dat volgens vaste jurisprudentie volgt dat de officier van justitie in geval van wijziging van de feitcode de proceskosten moet vergoeden. De hoogte daarvan wordt berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarin staan forfaitaire bedragen en rekenformules. In totaal zou de officier van justitie € 1.284,75 aan proceskosten moeten vergoeden.

De kantonrechter vervolgt dat hij “het om principiële redenen niet met deze uitkomst eens [is]. Hij kan aan de samenleving niet uitleggen dat de gemachtigde bijna € 1.300,– proceskostenvergoeding ontvangt – gemeenschapsgeld – terwijl zijn inspanningen in deze Mulderzaak gering zijn. Zo bevat het inhoudelijk deel van het beroepschrift slechts acht volzinnen en is ter zitting nauwelijks iets aanvullends gezegd. (…) Daar komt bij dat het Bpb in dit geval een grondslag bevat om van de vaste jurisprudentie van het gerechtshof af te wijken. Het gaat om artikel 2, tweede lid. Daarin staat dat het vastgestelde bedrag aan proceskosten kan worden verminderd indien een betrokkene gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dat is het geval, omdat slechts één van de aangevoerde beroepsgronden slaagt, uitsluitend de feitcode wordt gewijzigd en de kantonrechter niet meegaat in de wens tot vernietiging van de verkeersboete. (…) De kantonrechter vindt het evident dat wijziging van de feitcode een punt van ondergeschikt belang is. Gelet op het totaalplaatje van deze zaak vermindert de kantonrechter de proceskosten tot € 100,–. (…) De kantonrechter stelt voorop dat hij de innerlijke waarde of billijkheid van het Bpb niet mag beoordelen. Het primaat ligt bij de wetgever. (…)”

De kantonrechter geeft een beschrijving van zijn ruime ervaring met Mulderzaken: “Het is hem ambtshalve bekend dat er bureaus bestaan die – zoals in dit geval – specifiek of mede zijn opgericht om in Mulderzaken op basis van het principe no cure no pay als gemachtigde van de burger op te treden. De burger vult dan een machtigingsformulier in waarmee een medewerker van zo’n bureau voor de burger procedeert. De afspraak is dan dat een eventuele proceskostenvergoeding voor het bureau is. Het is de kantonrechter ook ambtshalve bekend dat dergelijke bureaus volstaan met zogeheten standaardverweren die steeds opnieuw worden aangevoerd (copy-paste). Soms wordt aanvullend Google Streetview geraadpleegd. Als een gemachtigde vervolgens al ter zitting van de kantonrechter verschijnt, is de burger daar meestal niet bij en wordt volstaan met een herhaling van wat er al op papier staat. Een zitting duurt dan ook meestal niet langer dan een paar minuten. Al met al zijn de inspanningen van een gemachtigde (zeer) gering te noemen. Daar is op zichzelf niets mis mee. De hoge proceskostenvergoeding acht de kantonrechter echter wel problematisch. Hij ziet namelijk dat die vergoeding in Mulderzaken tot verkeerde prikkels leidt. Er worden grote hoeveelheden Mulderberoepen ingesteld waarin het in voorkomende gevallen enkel en alleen om de proceskostenvergoeding lijkt te gaan. Soms weten burgers niet eens dat hun gemachtigde de zaak bij de kantonrechter heeft bepleit en verloren, wordt stelselmatig de ontvangst van brieven van rechtbanken ontkend (wat ongeloofwaardig is bevonden) en worden negatieve kwalificaties over kantonrechters vermeld. De kantonrechter vindt dit een zorgelijke ontwikkeling (…) Verder merkt de kantonrechter dat burgers mondig genoeg zijn om in een Mulderzaak zelf – dus zonder gemachtigde – de vinger op de zere plek te leggen en hun belangen prima zelf voor het voetlicht kunnen brengen.”

 

Deel deze pagina