Op 27 mei 2020 wees de minister het verzoek van eiseres om verlenging van de termijn waarbinnen zij moet voldoen aan de inburgeringsplicht in de vorm van het afleggen van het examen volgens de Wet inburgering (Wi), af. Vervolgens legde hij een boete op van € 1250,- wegens het niet tijdig voldoen aan deze inburgeringsplicht. Het bezwaar van eiseres tegen de beide besluiten is ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De minister vond anders dan eiseres dat zij wel, op basis van een telefoongesprek tussen eiseres en de medisch adviseur, en een rapport van de medisch adviseur van Argonaut die de minister hiervoor inschakelt, gedurende drie aaneengesloten maanden in staat was voor haar inburgeringsexamen te werken. De laatste adviseur heeft ook informatie verkregen van de huisarts van eiseres en een rapportage opgesteld, waarin staat dat er geen medische reden is voor verlenging van de inburgeringsperiode.
Eiseres is het hiermee niet eens omdat er wel medische problemen waren, te weten een zeer ernstig vitamine D-tekort. De bestuursrechter vindt echter het rapport van de medisch adviseur concludent en dat eiseres een contra-expertise in het geding had kunnen brengen. De bestuursrechter overweegt met de standaardfrase dat verweerder mag afgaan op het medisch advies als is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat zou de vergewisplicht van het bestuursorgaan zoals neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs behelzen. De bestuursrechter vindt dat de medisch adviseur beschikte over door eiseres overgelegde informatie van de huisarts en niet verplicht was om contact op te nemen met de huisarts, of met haar om een zienswijze te vragen.
Omdat het verwijt volgens verweerder terecht was, is verweerder verplicht een boete op te leggen. Onder het kopje “Is de hoogte van de boete juist?” vewijst de bestuursrechter naar de Beleidsregel boetevaststelling inburgering. Eiseres zou het ermee eens zijn dat zij niet voldoet aan de voorwaarden in het beleid om de boete te matigen. De bestuursrechter verwijst ook naar een Afdelingsuitspraak waaruit blijkt dat dit beleid niet onredelijk is (ECLI:NL:RVS:2020:1606)
Deze uitspraak lijkt copy-paste van de uitspraak ECLI:NL:RVS:2020:1606, waarnaar in deze uitspraak ook wordt verwezen. Ook hier: een vrij basic juridisch oordeel: eiseres had maar een contra-expertise moeten vragen en het rapport van de arts klopte. De boete dus ook. Daar valt, zeker sinds de Toeslagenaffaire en de belofte om toch wat meer begrip voor ‘gewone mensen’ – waaronder eiseres – op te brengen, nog wel wat op af te dingen.
In bestuursrechtzaken met medische aspecten die bij de Centrale Raad van Beroep terechtkomen, wordt – terecht - in bezwaar in beginsel een spreekuurcontact vereist met een gespecialiseerd art (i.c. een verzekeringsarts, voor deze zaak zal dat een sociaal-geneeskundig specialist moeten zijn) in bezwaar en beroep (CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, ABkort 2021/429, RSV 2021/157 m.nt. J.H. Ermers, USZ 2021/345 m. nt. E. van Bogaard. Dat is niet voor niets, want volgens de Raad moet zo’n gespecialiseerde arts iemand ‘zien en onderzoeken’. In dit geval is eiseres helemaal niet door een arts gezien, maar is volstaan met een telefoongesprek en het opvragen van informatie van de huisarts. Dat lijkt in strijd met het Protocol medische advisering 2014, dat onderdeel was (en is) van de Regeling inburgering, waarin eisen worden gesteld aan anamnese en diagnose, en gedetailleerd de wijze van rapporteren wordt voorgeschreven.
Deze werkwijze roept vragen op die de uitspraak niet beantwoord. Zoals: is de medisch adviseur van Argonaut die het rapport opstelde, wel gespecialiseerd genoeg? Dát is namelijk de vraag die op basis van de vergewisplicht op grond van art. 3:9 van de Awb had moeten worden beantwoord door het bestuursorgaan. Het lijkt er hier helaas op dat de bestuursrechter de vergewisplicht heeft verengd tot de vraag of het rapport ‘concludent’ was. Waarom het rapport concludent was, wordt niet duidelijk uit de uitspraak. De vraagstelling en conclusie, die in de uitspraak staan geciteerd, roepen bij de lezer alleen maar vragen op.
De bestuursrechter heeft naar de kundigheid van beide medisch adviseurs geen ambtshalve vragen gesteld, wat gelet op de aard van partijen voor de hand had gelegen. Eiseres was immers net klaar met haar inburgering en zal dus nog geen perfect Nederlands spreken of de ondoorgrondelijke bureaucratie van de Nederlandse overheid doorgronden. Daarmee heeft de rechter, die zag dat eiseres geen gemachtigde had ingeschakeld – wat in het bestuursrecht ook niet verplicht is – geen rekening gehouden.
Om dezelfde reden is het ook opvallend dat de bestuursrechter meent dat eiseres had moeten begrijpen dat van haar in bezwaar een contra-expertise werd verwacht. Datzelfde geldt voor het ‘telefoontje’ van eiseres met de medisch adviseur van het ministerie, en dat kennelijk als anamnese heeft te gelden. Heeft deze adviseur wel voldoende rekenschap gegeven van het mogelijk taal- en cultuurprobleem ( Zie ook de ‘Notenkraker’ van Schuurmans bij ABRvS 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818 en ECLI:NL:RVS: 2017:181: Bewijsregels bij bestuursrechtelijke boetes)? Waar eiseres zo’n contra-expertise van moet betalen, blijft ook onduidelijk. Deze houding van de bestuursrechter pas niet bij meer ‘responsieve’ uitspraken die de laatste tijd worden gedaan, en waarbij de rechter wel degelijk rekening houdt met het ‘doenvermogen’ van mensen, in dit geval dat zij simpelweg niet alle wetten, beleidsregels, laat staan jurisprudentie over contra-expertise kennen.
Dat geldt ook voor de boete. Art. 34 van de Wi bepaalt dat een boete niet hoger kan zijn dan – voor deze overtreding - € 1250,-. De Beleidsregels zijn buitengewoon summier en behelzen niet meer dan dat voor de hoogte wordt verwezen naar een korte tabel. In die regel wordt alleen korting gegeven naar aanleiding van het aantal gevolgde uren. Andere omstandigheden worden niet meegewogen. In dit geval had minstens moeten worden meegewogen dat de Wi en de Beleidsregel niet meer bestaan. De Wet inburgering 2021 bepaalt voor deze overtreding een maximum van € 1000,-. Gelet op alle omstandigheden – eiseres had kort na de bestreden besluiten alsnog haar examen gehaald – had dit bedrag tot de mogelijkheden behoord. Ook heeft verweerder – en de rechter – niet de inherente afwijkingsplicht overwogen, wat ook altijd behoort te gebeuren.
Het is opvallend in deze zaak dat de rechtbank met het nieuwe ‘burgervriendelijke format’ werkt: de uitspraak is uitleggerig en geschreven met tussenkopjes in vraagvorm. Dat lijkt vriendelijk, maar inhoudelijk heeft de eisende partij daar natuurlijk niets aan. Zeker als dit format ten koste gaat van echte gedegen motivering, zoals uitleggen waarom het rapport ‘concludent’ was, een juridisch wel volledig correcte uitleg van de vergewisplicht, en waarom er aan de boete en de hoogte kon worden vastgehouden, voldoet het niet.